Historische Vertelsels

4.3. Louis Boeckmans - E3: en toch gaan we naar huis! (1944-1945)

October 10, 2021 Gids 53 Season 4 Episode 3
4.3. Louis Boeckmans - E3: en toch gaan we naar huis! (1944-1945)
Historische Vertelsels
More Info
Historische Vertelsels
4.3. Louis Boeckmans - E3: en toch gaan we naar huis! (1944-1945)
Oct 10, 2021 Season 4 Episode 3
Gids 53
Dit is de derde en laatste episode over het leven van Louis Boeckmans, een van de laatste overlevers van het Fort van Breendonk. Louis is helaas overleden op 18 juli 2021, enkele weken voor de opnames, maar hij heeft de aanzetten nog gehoord.
Louis wordt van KL Buchenwald naar het voorkamp van Blankenburg-Oesig gestuurd. Het wordt winter 1944, het leven in het kamp wordt steeds moeilijker. Werken in het "dodencommando K", honger en kou lijden, het geweld van de SS bijna dagelijks ondergaan.  En dan komt de bevrijding in zicht in april 1945, maar niet voordat Louis en duizenden anderen op Dodenmars worden gestuurd. Meer dood dan levend wordt hij uiteindelijk gered door het Zweedse Rode Kruis. Kleindochter Lydia Boeckmans vertolkt alweer prachtig de stem van haar grootvader. Eddy Vandepoel dank ik opnieuw voor de geluidsfragmenten van Louis!! Veel luisterplezier! Volg de podcast hierboven en krijg automatische updates! www.gidsnummer53.com .  Als je naar mijn website gidsnummer53.com/blog surft, vindt u extra beeldmateriaal en verhalen over Louis Boeckmans. Een review op mijn website wordt sterk geaprecieerd.

"Text me je feedback" Jo

Check mijn website en fb pagina voor extra insights.
@luisteraars op Spotify en Apple Podcast: niet vergeten te raten aub.

Show Notes Transcript Chapter Markers
Dit is de derde en laatste episode over het leven van Louis Boeckmans, een van de laatste overlevers van het Fort van Breendonk. Louis is helaas overleden op 18 juli 2021, enkele weken voor de opnames, maar hij heeft de aanzetten nog gehoord.
Louis wordt van KL Buchenwald naar het voorkamp van Blankenburg-Oesig gestuurd. Het wordt winter 1944, het leven in het kamp wordt steeds moeilijker. Werken in het "dodencommando K", honger en kou lijden, het geweld van de SS bijna dagelijks ondergaan.  En dan komt de bevrijding in zicht in april 1945, maar niet voordat Louis en duizenden anderen op Dodenmars worden gestuurd. Meer dood dan levend wordt hij uiteindelijk gered door het Zweedse Rode Kruis. Kleindochter Lydia Boeckmans vertolkt alweer prachtig de stem van haar grootvader. Eddy Vandepoel dank ik opnieuw voor de geluidsfragmenten van Louis!! Veel luisterplezier! Volg de podcast hierboven en krijg automatische updates! www.gidsnummer53.com .  Als je naar mijn website gidsnummer53.com/blog surft, vindt u extra beeldmateriaal en verhalen over Louis Boeckmans. Een review op mijn website wordt sterk geaprecieerd.

"Text me je feedback" Jo

Check mijn website en fb pagina voor extra insights.
@luisteraars op Spotify en Apple Podcast: niet vergeten te raten aub.

In de vorige episode was Louis Häftling 76076 geworden, politiek gevangene uit België. Ze waren verhuisd naar hun vaste barak en stonden op het punt ingeschakeld te worden in de werkmachine van SS! Jedem das Seine, weet u nog.

Louis: “Het leven werd steeds moeilijker. Eindeloze appels, weinig en zeer slecht eten, slapen met veel te veel mensen op een kleine oppervlakte; ze sliepen met 9 personen in een bak van 2 op 3, da’s amper 35cm pp. Dat lijkt misschien triviaal, maar een chronisch slaapgebrek is het gevolg. De hygiënische omstandigheden zijn, voor zover mogelijk, nog slechter. Zijn behoefte moet elke gevangene doen over de gracht, een open latrine, gezeten op een balk…. schaamtelijk, maar de persoonlijke schaamte verdween op den duur, getuigen vele ex-gevangenen. De ontmenselijking kende geen grenzen. En dan is er het werk. De gebroeders Boeckmans hadden zich weer opgegeven als landbouwers zoals in Breendonk. Maar deze keer pakte het anders uit, ze moesten mee naar de Steinbruch, de steengroeve in de buurt… om stukken rots te gaan halen om die dan te voet terug te brengen naar het kamp. Ze dienden om de wegen en paden te verharden en te draineren in het hoofdkamp. Het was echt beulenwerk, want als de stukken te klein waren volgens de SS dan kreeg je een zwaardere steen, die zij dan uitkozen!

Louis en andere overlevers van Buchenwald vertellen in hun memoires het verhaal van Valère de Vos uit Aalst. Hij was Zugführer geweest in Breendonk en na bewezen diensten mee op transport naar Buchenwald gezet die 8e augustus 1944. Zijn verhaal is een zijsprongetje waard. Het Voske was een communist in hart en ziel; hij had zelfs meegevochten in de Spaanse Burgeroorlog tegen Franco waar hij zwaargewond was geraakt door een kogel in de rug; sindsdien mankt hij en heeft hij het lastig om zich terug te integreren in de Vlaamse maatschappij. Hij is amper 26 jaar op dat moment. Zijn communistische sympathieën doen hem in augustus 1941 in Breendonk belanden. 

Al snel wordt hij aangesteld als kameroverste in Stube 5. Waarschijnlijk uit frustratie vanwege het feit dat de communistische partij hem nooit heeft geholpen na zijn oorlogs blessure - ook niet financieel - , ontpopt hij zich tot een gewillige, uiterst gewelddadige Kapo, die de bijnaam Breendonk binnen Breendonk krijgt. Hij keert zich vooral tegen de communisten, radicaliseert en collaboreert. Na kamer 5 plaatst de SS hem over naar kamer 10; ik vermoed dat Prauss en co dit heel bewust gedaan hebben, want deze kamer zat vol met communisten, dus wie beter dan De Vos bij hen plaatsen, hij zou ze wel terroriseren! Uiteindelijk zal hij betrokken zijn bij 2 moorden, waaronder die op de 18-jarige August Leleu. Ik heb een vaag vermoeden dat hij zich niet op zijn gemak gevoeld heeft tijdens dat transport naar Duitsland; bij aankomst in Buchenwald wordt De Vos  al snel herkend door enkele oud gevangenen van Breendonk en waarschijnlijk wordt hij de eerste nacht in het tentenkamp al door hen vermoord; oog om oog, tand om tand… ook dat is oorlog! Na de oorlog wordt hij bij verstek nog veroordeeld op het proces van Mechelen, maar, oa door de getuigenis van Louis, wordt Valère De Vos officieel dood verklaard in 1955!

Louis en de meeste van zijn makkers zouden nooit in het hoofdkamp verblijven. 13 dagen na hun aankomst worden ze doorgesluisd naar een voorkamp of een satelliet van Buchenwald. 

Dergelijke voorkampen kenden een enorme toename vanaf 1944; ze bestonden in alle maten, van hele kleine met slechts enkele dwangarbeiders tot enorme complexen met duizenden gevangenen, denk maar aan Dora-Mittelbau aan de zuidrand van het Harz-gebergte even ten noorden van Buchenwald. Ze werden opgericht voor heel specifieke projecten zoals het bouwen van nieuwe fabrieken, bunkers, tunnels in heuvels... of gewoon om de Duitse infrastructuur te herstellen die steeds vaker werd gebombardeerd door Geallieerde bommenwerpers. De satellieten waren vaak ook productiecentra voor munitie en wapens, denk weeral aan Dora, waar de V-bommen werden gemaakt.

De hoofdkampen werden enorme doorvoerkampen waar de nieuwe gevangenen slechts heel tijdelijk verbleven of enkel terugkwamen om te sterven of gecremeerd te worden. De SS had veel moeite om al die kampen van geschikt personeel te voorzien; oude reservisten worden opgeroepen, deze waren geen echte ss’sers en vaak milder, MAAR, de oude, doorwinterde SS’ers maken nu vaak carrière in de bijkampen en terroriseren de gevangenen en de nieuwbakken bewakers; het geweld werd nog verergerd omdat de SS meer en meer beroep doet op buitenlandse Kapo’s, die om in de gunst te blijven hard hun best deden om terreur te zaaien. Het waren vaak ook regelrechte criminelen, deze arbeitsführers.

Geschoolde gevangenen waren het beste af in deze voorkampen, zij werden nl in de productie geplaatst; ongeschoolde mensen en intellectuelen, zonder specialisatie, stuurde men naar de bouw, daar was de kans om te sterven zoveel keer groter. Gevangenen die in het Harz gebergte werden tewerkgesteld, starten vaak eerst in productie en pas dan naar bouw, hoe zwakker men werd, hoe meer men werd verplaatst, om laatste greintje energie uit de gevangene te persen. Elrich-Juliushütte, waar ook veel Belgen zaten, was het sterfkamp in de Harz, eens daar, had je nog maar weinig kans om te overleven! 

Op 23 augustus tijdens het ochtendappel worden de nummers afgeroepen van de gevangenen die zouden verhuizen naar het nieuwe kamp. Louis schrijft dat hij zich opgelucht voelde… erger dan dit kon toch niet! Dat had hij ook gedacht van Breendonk… En ook nu weer zou hij ondervinden, zoals de oudgedienden hem hadden gezegd, dat de satellieten veel en veel erger waren dan Buchenwald zelf! Het gloednieuwe kamp waar ze naartoe worden gestuurd is Blankenburg-Oesig, aan de noordrand van het Harzgebergte, een goeie 150 km ten noorden van Buchenwald. Enkele maanden later zou Blankenburg een voorkamp van Dora worden, wat logischer was, want in beide complexen bouwde men wapenfabrieken in tunnels en mijnschachten.  

De trein met de beestenwagens staat al klaar op het perron, die 23e augustus. Ongeveer 600 gevangenen worden er verscheept, 3/4e waren Belgen en het merendeel zat op het transport van 8 augustus vanuit Antwerpen Oost. Ze waren nog maar net vertrokken of de geallieerden bombardeerden Buchenwald; hun doel was de fabriek in de buurt maar ze raakten helaas ook het kamp. Dergelijke bombardementen waren een latent gevaar voor alle concentratiekampgevangenen.

De rit noordwaarts van meer dan 200km - het spoor liep (en loopt) rond het gebergte - zou een hele tijd duren; wanneer hij uiteindelijk stopt in een klein stationnetje, volgt het klassieke proces van Rauss Rauss en Zu Fünf. Na een lange mars bereiken Louis en co het eigenlijke kamp Blankenburg. Louis beschrijft het als volgt: “Het kamp lag in een vallei en was omgeven door 3 meter hoge prikkeldraad onder stroom en enkele wachttorens. Er stond welgeteld 1 gebouw, de barak voor de SS-bewakers. Voor ons waren er ronde tentjes; we sliepen met 12 in zo’n tent, voeten tegen elkaar, het hoofd naar buiten gericht. We lagen op wat rot stro en hadden elks een dekentje. In de zomer was dat ok, maar in de winter…. als het vroor dat het kraakte. Wij, de gevangenen, hebben zelf een keuken, een sanitair blok en de barakken gebouwd!”

De barakken zouden klaar zijn tegen november 1944, slapen in houten bakken, zonder strozak, enkel dat ene dekentje. Er waren nog geen ramen en deuren, de wind woei er los door. Het vroor -20°; Louis en Jef sliepen heel dicht bij elkaar, zo hadden 2 dekentjes en elkaars lichaamswarmte om het enigszins warm te krijgen. 


Het eten is bar slecht en vooral veel te weinig, net zoals het in Breendonk en Buchenwald geweest was. Ze stonden op een rantsoen van gebrande eikelkoffie, soep met wat rapen en groenten ‘s middags en ‘s avonds weer van die koffie die niet te drinken was en 1 brood voor 3 personen. Als je dat uittelt, da’s net 250g pp. Een karig rantsoen van misschien 1000 a 1200 calorieën per dag, voldoende om op te leven, ware er niet die zware dwangarbeid! Dan kom je niet ver met zo weinig eten… constante honger en ondervoeding zijn het gevolg!

Een regime als dit maakt elk levend wezen kapot, elke dag heb je een beetje minder energie… tot het op is…. je wordt ziek en je gaat stilletjes dood van uitputting. En dan spreek ik nog niet van het geweld dat het aftakelingsproces enkel nog maar kan versnellen!


De dag na aankomst in Blankenburg moeten de gevangenen op ochtendappel. Louis omschrijft dat appel als een echte slavenmarkt waar ploegbazen van Duitse bedrijven, en dan vooral van de Organisation Todt die instaat voor openbare werken, hun arbeiders komen uitkiezen en de SS er een vergoeding voor betaalt! Louis en Jef komen in het Commando K terecht. K staat hier voor Konzentrationslager. Deze groep, ook de groep des doods genoemd omdat er hier de meeste dodelijke slachtoffers zouden vallen, moet in een eerste fase dus het kamp opbouwen. Grond- en nivelleringswerken uitvoeren, van ‘s morgens 7u tot 6u ‘s avonds met een half uurtje pauze tijdens de middag voor de soep. De SS kijkt toe, de kapo’s delen én het werk én de klappen uit als het niet snel gaat of goed is!! Sommigen van Louis zijn kapo’s en vorarbeiters zijn dan ook echte misdadigers die de SS loslaat op de gevangenen!

Louis: “De weg naar onze werkplaats was ongeveer 1,5km die we dagelijks te voet liepen. Op een avond op de weg terug liep ik naast onze Jef aan de buitenkant van de rij. Plots zag ik in de kant een half opgegeten appel liggen. Zonder na te denken stapte ik uit de colonne en raapte het stuk appel op. Uit de rij stappen was niet toegestaan en een SS bewaker had me gezien! “Hij snauwde me toe: Was haben sie dar?” Ik liet hem het stuk fruit zien. “Weg daarmee, gij varken!” en hij sloeg de appel uit mijn handen.”

Er gebeurde verder niks, maar eens op appèl terug in het kamp hoort Louis plots: “76076 austreten!” Hij moest naar voor komen. En ja hoor, de SS-er van de appel beval de Kapo van Louis hem 25 stokslagen te geven. Een straf die heel veel werd uitgedeeld zoals je nog zal horen beste luisteraar; Ook in Breendonk trouwens!

Louis moest mee met de Kapo, in een barak zijn broek uittrekken en op een speciaal daarvoor ontworpen tafel gaan liggen (het is precies een knielbank, zo gemaakt dat je achterste goed in de lucht zit). En dan slaat de Kapo zo hard hij kan met een flexibele stok op Louis zijn billen. 25 keer! Een 2e persoon is aanwezig om hem vast te houden, in positie te houden zeg maar, zo pijnlijk is het. De volgende dagen kan Louis  amper fatsoenlijk lopen; van zitten was helemaal geen sprake meer. Mee gaan werken moest ie natuurlijk wel!

En toch, ondanks alle honger en kommer en kwel, zijn er ook onverwachte momenten van menselijkheid en mededogen. Zo beschrijft Louis dat hij op een dag een thermos bonensoep krijgt toegestopt van een Todt-bewaker, dit is geen SS-er. De man had tijdens de Eerste WO in België gevochten en was er gewond geraakt. Hij riskeert zijn leven door deze daad te stellen; Louis mocht het ook aan niemand vertellen… Toen ze later werden overgeplaatst heeft hij de man nooit meer teruggezien; maar de soep had enorm gesmaakt, of wat je gedacht. 

Nog wat later heeft Louis ruzie met een Poolse gevangene over een spade (de Pool had zijn goeie schup gepikt en dat was een groot probleem, want goed materiaal maakte je werk lichter, het kon letterlijk je leven redden). Opnieuw wordt hij gestraft, een Vorarbeiter moet hem 25 stokslagen geven in een barak. Eens binnen begint de man vragen te stellen over thuis, zijn werk… En plots zegt ie: “Met Kerst is de oorlog gedaan en kan je naar huis. Nu gaan we terug, doe jij dat je moeilijk kan lopen en veel pijn hebt!” Louis was de voorarbeider heel dankbaar. Zijn schup was hij wel kwijt natuurlijk!


Het wordt winter en het is berekoud. Kommando K was klaar met het bouwen van het kamp. Ze krijgen direct ander werk, zowaar nog slechter als het vorige: het lossen van de treinen in het stationnetje. Wagons vol zand, kiezel, cement en betonijzers worden aangevoerd om tunnels en schachten te bouwen in de heuvels in de buurt van het kamp. Daar zouden dan wapenfabrieken worden in ondergebracht. Het is een hondenwerk en het moet altijd maar snel gaan! Eens de wagons gelost moeten Louis en Co al de materialen in kiepwagens overladen en in ploegen van 3 over een smalspoor naar de ingang van de Eikenberg - zo heet de hoogste heuvel - duwen. Dag in dag uit, in de kou, met voorarbeiders die de gevangenen opjagen… SCHNELLER … Zo is Louis op een dag op de rails gevallen, gevolg: een ontwrichte elleboog! Met helse pijn is hij blijven werken. Die rechterarm is uiteindelijk genezen maar wel scheef gegroeid. De kou is ondragelijk, amper gekleed daalt de temperatuur tot -20° en meer. Ze werken ook ‘s nachts, elke minuut telt voor de SS (niet vergeten dat de geallieerden elke dag dichter komen, willen ze nog fabrieken bouwen, dan moet het vooruit gaan). Om zich te verwarmen snijden ze de zakken pas gebrande cement open, want die is nog warm. De zakken steken ze dan onder hun strepen kostuum om zich toch enigszins te beschermen tegen de kou. Het is een enorm risico, want gepakt worden staat gelijk aan sabotage!

Vingers en tenen zijn onbeschermd en bevriezen dus zeer snel. Die van Louis liggen helemaal open en hij heeft niks om ze te verzorgen. En dan de hele dag vers gebrande cement lossen… weet je nog dat ik sprak over de handen van Louis in het begin van de podcast? Wel, nu weet je ook waarom ik zo aan zijn handen ben blijven denken…. Ze zijn voor mij een soort symbool geworden voor de miserie en beproevingen die Louis (en met hem zovele duizenden anderen) heeft moeten doorstaan. Zijn handen zijn naderhand wel genezen, maar de littekens zijn gebleven! Voor het leven!

Voorjaar 1945, de calvarie duurt nu al 8 maanden voor Louis. Tijdens één van de zovele ritten met de kiepwagen ziet hij een jonge mus, ze kan nog niet vliegen. Louis: “Ik kon het beestje vangen, draaide zijn nekje om, pluimde het en haalde de ingewanden er uit. De helft heb ik aan onze Jef gegeven. Het smaakte, die ene hap vlees, de enige die ik in Duitsland heb gegeten!”

De Amerikanen naderen met rasse schreden, maar met hen ook de bombardementen! Regelmatig is het luchtalarm en is het rennen om te schuilen in de berg en zijn gangen. Deze bommen zouden aan heel wat gevangenen het leven kosten! Overal was er gevaar voor je leven! De stress en angst zijn latent aanwezig!

April 1945. De SS begint echt zenuwachtig te worden; alle archief en documenten worden haastig opgestookt. Louis en Jef zijn erg verzwakt. Op 6 april is het ochtendappel. De gevangenen worden ingedeeld in groepen van 100 man. De zieken en verzwakten worden weggevoerd in vrachtwagens; later worden ze simpelweg vermoord! De laatste doden die in Blankenburg vallen, worden ter plekke begraven in een put (voorheen gingen de doden naar de crematoria van Buchenwald of Dora). De groepen krijgen te horen dat ze naar een ander kamp gaan, waarheen juist wordt niet meegedeeld. Blankenburg en het hele Dora-Mittelbau complex worden ontruimd, alle bewijzen moeten weg…

Elke gevangene krijgt 1 brood voor onderweg. En dan…. gaan ze op pad. TE VOET wel te verstaan. Ze gaan op één van de befaamde Dodenmarsen zoals we dat vandaag noemen. Op het einde van de oorlog zijn er vele geweest… en waarom ze dodenmarsen worden genoemd, dat zal u direct duidelijk worden beste luisteraar. 

Onder bewaking van de SS leidt men de gevangenen in de richting van Maagdenburg aan de Elbe; zo’n goeie 75km noord-oostwaarts van Blankenburg. De mars zou 2 dagen duren; eten en drinken is er niet (en het brood dat ze gekregen hadden bij vertrek was al lang op, dat begrijpt u, uitgehongerd als ze waren). Colonnes vol strompelende, uitgeputte en soms zieke gevangenen. Hij die niet meer kan volgen, laat zich gewoon vallen of legt zich aan de kant van de weg. De SS schiet de achterblijvers simpelweg dood. Kan u zich de angst om niet te bezwijken inbeelden? Louis hoort de schoten, maar zei later dat hij niet kon geloven dat ze zomaar gevangenen liquideerden. Hij zou het snel zelf ondervinden toen hij en Jef een vriend uit Mol die tussen hen in liep en die niet langer meer kon, aan de kant legden. Het schot volgde direct. 

In Maagdenburg aangekomen worden ze op een Hollandse kolenboot ‘Wilma’ genaamd ingescheept. Dat schip zit al overvol met gevangenen uit andere kampen, die ook op Dodenmars zijn geweest. De kade krioelt van roepende, duwende, naar lucht happende mensen; via een ladder moeten de gevangenen op het schip geraken; zij die vallen worden onmiddellijk doodgeschoten door de SS. Louis ziet hoe Pater Harmel, prior van de abdij van Maredsous en toeverlaat van vele, vele gevangenen, door een SS-er door de mond wordt geschoten omdat hij toch even uit de rij was gaan zitten… Hij zou Jules Harmel nooit vergeten, en zijn hele leven lang op handen dragen!

Eens op het schip is er nergens plaats om te zitten, is er geen lucht in het donkere ruim, geen eten, geen drinken en geen hygiëne… De verschrikkelijke reis op de Elbe zou 4 lange dagen duren; de Wilma meert uiteindelijk aan in Lübeck, de havenstad aan de Oostzee in Noord-Duitsland. De gevangenen van de andere kampen gaan van boord en zouden wat later op oa. de Cap Arcona terechtkomen (ik kom hier nog op terug). 

De groep van Louis verlaat de Wilma pas de volgende dag, op 13 april. Er volgt opnieuw een Dodenmars, ditmaal naar Sarau, een stadje op 37km stappen van de Elbe. Als je even het sommetje maakt, op 4 dagen hadden ze 112km gestapt, uitgeput en zonder eten of drinken…

Jef is de uitputting nabij, met Louis gaat het al niet veel beter. Achterblijvers, en met het uur zijn er meer en meer, worden afgemaakt. In Sarau wordt de groep opgesloten in een grote schuur en krijgen ze een stukje brood. “Zo klein dat het in één keer in mijn mond paste”, getuigde Louis ooit.  De honger is overal; Louis heeft het geluk dat hij op een keer mee kan eten uit de trog van het vetgemest varken dat op het erf woonde. 

In de schuur zou Louis een laatste maal het sadisme van de SS aan de lijve moeten ondervinden. 

Louis: "Op een dag kon ik een biet krijgen via een Rus die op de boerderij werkte. Een SS-er zag spijtig genoeg hoe ik mijn dikke prijs probeerde binnen te smokkelen in de schuur. “Was hast du dar?” riep hij. “Nichts, Herr Scharführer” antwoordde ik snel, terwijl ik de biet in het stro wierp. “Nichts…” Dat laatste had de SS-er gelukkig niet gezien, anders was het diefstal geweest en had ik waarschijnlijk de kogel gekregen (standrechtelijke executie)".. Nu zijn het opnieuw 25 stokslagen, tot bloedens toe. Wanneer Louis weer recht krabbelt, krijgt hij van de SS-er nog een trap onder de kin; hevig bloedend en half bewusteloos is hij in het stro gaan liggen! Toen hij later de biet gaat zoeken, is die natuurlijk verdwenen. Maar dit zou de laatste geweldpleging geweest zijn die Louis en zijn makkers moesten doorstaan. 

Op 30 april 1945 staat er plots een delegatie van het Zweedse Rode Kruis in de schuur. Ze zijn op rescue mission. Graaf Bernadotte van Zweden, een neef van onze koningin Astrid, had met Heinrich Himmler onderhandeld over de vrijlating van West-Europese gevangenen die in Duitsland zaten. Hitler had die 30e april een kogel door zijn kop gejaagd en Himmler stemde toe in de hoop nog te kunnen onderhandelen met de geallieerden over een wapenstilstand. De graaf heeft op die manier nog ca 31.000 gevangenen uit de concentratiekampen kunnen redden. Louis en Jef hebben het geluk gehad erbij te zijn. Met 4 vrachtwagens worden de gevangenen uit de schuur in Sarau gehaald; de SS-ers die er nog zijn, laten dit gebeuren, gelukkig maar! Als één van de laatste komt de groep van Louis op het schip de “Magdalena” terecht, die ze vanuit Lübeck naar Trelleborg brengt aan de zuidkust van Zweden. Op het schip zouden nog heel wat gevangenen bezwijken aan uitputting en ziekte. Louis zelf weegt nog 38kg, broer Jef nog 37. Tijdens de overtocht, krijgt Louis een zware bloeding, die te wijten is aan de tyfus waarmee hij besmet is… zonder verzorging zou hij daar doodgebloed zijn; hij heeft dus enorm veel geluk gehad… Als de Zweden één dag later waren geweest, dan was het te laat geweest… 

En geluk heb je nodig! Wat als de SS-commandant van Blankenburg de groep van Louis niet naar de schuur in Sarau had gestuurd? Wat als de Zweden er niet waren geweest? Wat als de SS ze allemaal had vermoord, zoals elders is gebeurd (in Gardelegen werden op 13 april - de dag dat Louis en co naar Sarau gingen - meer dan 1000 gevangenen opgesloten in een schuur die de SS dan in brand heeft gestoken; zij die toch uit de vlammenzee zijn geraakt werden neergemaaid met het machinegeweer). Wat als ze in Lübeck, zoals de Russen en Polen in de groep, op de Cap Arcona en de Thielbek (een vrachtschip) waren gezet? Beide schepen werden door Engelse vliegtuigen gebombardeerd en tot zinken gebracht op 3 mei 1945; officieel per ongeluk, maar later is wel gebleken dat de geallieerden wisten dat er gevangenen op zaten. Meer dan 8000 gevangenen die de kampen overleefd hadden, kwamen die dag om het leven! Excuses zijn er na de oorlog nooit gekomen! En zo kan je nog wel een tijdje doorgaan...

Louis heeft altijd beseft dat hij en Jef door het oog van de naald zijn gekropen! Die zondagmiddag in 2018 aan de tafel in zijn woonkamer zei hij het ons: ja, ik heb heel, heel veel geluk gehad. Vele van mijn vrienden en medegevangenen helaas niet! Om u een idee te geven, van het transport uit Breendonk van 8/8/1944, zouden 16 van de 56 gevangenen niet meer huiswaarts keren.

In Zweden heeft Louis bijna 3 maanden nodig om te genezen en op krachten komen. Hij wordt er zo goed verzorgd, dat hij sindsdien de Zweden in zijn hart heeft gesloten. Als er moet gesupporterd worden, dan is hij naast fan van België even grote fan van Zweden… Ma ja, ze hebben dan ook zijn leven gered!

Van zodra hij weer wat krachten heeft, schrijft hij vanuit Zweden, na een jaar afwezigheid zonder nieuws, zijn eerste brief naar huis… natuurlijk naar zijn grote liefde Germaine; blij als een kind is hij, wanneer zij hem terug schrijft dat thuis alles ok is en dat ze hem zoooo gemist heeft; tegen het einde van het jaar 1945 zouden ze dan ook getrouwd zijn, die coup de foudre, weet u nog!!

In juli 1945, na een omweggetje via Kopenhagen en zijn zeemeermin, landen Louis en Jef in Brussel. Ze bellen naar de fabriek in Tessenderlo om te zeggen dat ze onderweg zijn… En dat iemand het thuis moest gaan zeggen (zo ging dat toen hé). De ontvangst was overweldigend, of wat had u gedacht beste luisteraar.

Het huwelijk van Louis en Germaine zou gezegend worden met 3 flinke zonen, kleinkinderen en achterkleinkinderen. Louis zou bijna heel de rest van zijn beroepsleven postbode zijn en vooral veel in zijn tuintje werken!

Louis is pas heel laat in zijn leven beginnen spreken over zijn 11 maanden gevangenschap in de Nazi-kampen; hij wilde eerst vooral vergeten, proberen zijn trauma’s een plaats te geven en te overwinnen. Hij kon er enkel over praten met mensen die hetzelfde hadden meegemaakt, dat hoor je oh zo vaak… Niemand kan het leed, het trauma begrijpen tenzij lotgenoten. Louis had ook wel wat schrik of mensen hem wel zouden geloven… het is pas na de dood van Germaine dat hij openlijk en veel is beginnen spreken over het gevaar van totalitaire regimes. Hij bezocht scholen, hij schreef zijn memoires (waar ik heel dankbaar uit geput heb) neer, er werden boeken geschreven en TV uitzendingen gemaakt over zijn periode in de kampen… En, tot op het laatste, deed Louis dat met overgave!

Haat had hij niet, Louis stond heel positief in het leven! Ik heb het altijd heel straf gevonden hoe menselijk hij tegenover die periode stond. Hij zei me ooit: Louis: “Het was oorlog, en als je dat zelf niet hebt meegemaakt is het niet altijd even makkelijk om de zaken te begrijpen. Mensen doen vreemde dingen in tijden van nood en miserie!” 

De echte sadisten echter, zij die willens nillens geweld pleegden op medemensen, die heeft hij nooit kunnen en willen vergeven! Louis heeft in 1946 dan ook tegen hen getuigt op het spraakmakende Proces van Mechelen.

Na het overlijden van Louis, heb ik met Lydia Boeckmans beslist om de podcast toch op te nemen ter ere van haar grootvader. Het is haar stem die de quotes van Louis heeft ingelezen in de podcast. Als gids in Breendonk en grootste fan van Louis, kon ik me geen betere stem inbeelden. Merci Lydia voor de hulp en het vertrouwen! Ik bedank ook graag collega gids Bieke Schutijser en Dimitri Roden voor het nalezen en verbeteren van de teksten. Wil je extra informatie over dit onderwerp, zowel over Breendonk als Blankenburg, neem dan alvast een kijkje op mijn blog op https://www.gidsnummer53.com/blog. Veel leesplezier. 

Ziezo beste luisteraar, de cirkel is helemaal rond, of zoals Bieke het zo schoon verwoordde: op 24 juli 1944 ging Louis Boeckmans de Hel binnen, 77 jaar later, op dezelfde dag, is hij naar de hemel gegaan! Mijn naam is Jo alias Gids 53. Het was me een waar genoegen. Tot in de volgende reeks van de podcast “Historische Vertelsels over mensen van bij ons”. 

Intro
Louis aan het woord
Mensonwaardig!
Het Voske van Aalst
Buchenwald en zijn voorkampen
Blankenburg-Oesig, de hel!
Een rotte appel op de weg
Lichtpuntjes in donkere tijden
Winter 44-45 Het Doden Kommando K
Paniek bij de SS - Dodenmarsen
De Wilma op de Elbe - Pater Harmel
De schuur in Sarau
Bevrijding door de Zweden!
Geluk en geluk!
Weer mens worden na de oorlog
Het trauma voorbij
Credits
Ode aan het leven - Jazz